XC.
Ik, ik, die heerlijk door dees tijd koom zweven,
Licht aan de zoomen van mijn kleed vergulde,
Diep van de glorie van een droom vervulde,
Wonder mij-zelven in dit wondere leven,
Ik, die deze aard nat-maakte met geween
En heel de lucht van mijn geschrei vervulde,
Sterf thans in koude, schoone droomen heen,
Lichtloos, in kleederen van licht gehulde.
Licht тутъ — легко или свѣтъ? Второй случай совсѣмъ непонятенъ грамматически. Что касается формы vergulde, это — причастіе, какъ въ концѣ третьяго стиха? Если нѣтъ, то что это?